LED-armaturen en de termen die je tegenkomt

Verlichting
Mischa Woudenberg

Stel, je bent op zoek naar een nieuw armatuur met een LED-bron. De eerste-generatie armaturen, of nog erger, die oude halogeen-armaturen kunnen echt niet meer. Dan ga je op zoek naar een mooie vervanger. Tot je grote schrik kom je erachter dat als je armaturen gaat vergelijken je vanzelf in een bos van termen terecht komt waar je door de bomen de armaturen niet meer ziet. Geen nood, ik help je verder! In deze blog loop ik met je de meest voorkomende termen door en probeer ze helder uit te leggen, waardoor jij een goede en verantwoorde keus kan maken en blij bent met je nieuwe armatuur.

LED-bronnen

Als eerste komen we verschillende LED-bronnen tegen. Verschillende fabrikanten gebruiken verschillende namen, maar kort gezegd kunnen we ze onderscheiden in Multi-Colour en Mono-Colour. De naam zegt het al; meerdere kleuren of een enkele kleur. De Multi-Colour bronnen geven vaak de kleuren aan die erin gebruikt worden, bijvoorbeeld; RGBWA. In dit geval: Rood, Groen, Blauw, Wit, Amber. De LED’s zijn onafhankelijk aan te sturen en zitten verstopt achter een lensje, waardoor het lijkt alsof er één kleur uit de lens komt. Hoe meer kleuren uit de bron komen, hoe groter het spectrum is wat je kan bereiken met het armatuur.

De meest voorkomende kleuren die je zo tegenkomt zijn; Rood (R), Groen (G), Blauw (B), (Warm/Koud) Wit (WW/CW), Amber (A), UV en Lime (L). Daarnaast zie je nog wat andere varianten voorbij komen zoals; Royal Blue, Deep Red, Converted Yellow, etc. Een bron met meer kleuren krijgt vaak ook een andere naam mee. Tunable White (TW) is een veel voorkomende. Daarnaast kunnen we bij Full AVL ook armaturen met een HQS-bron aanbieden. Deze blinkt uit in de warme tinten, door de toevoeging van Converted Yellow. De bron met R, G, B en (cY) biedt een unieke combinatie die een groot deel van het spectrum beschikbaar maakt, waar meer traditionelere bronnen minder goed bij komen.

De Mono-Colour bronnen hebben maar 1 kleur LED in de bron zitten. Vaak is dit wit, dan wel warm, koud of neutraal. Het voordeel van deze bronnen is dat er vaak meer vermogen in de LED-bron verwerkt kan worden en je ze enigszins kan gebruiken als een ‘ouderwets’ armatuur die je aan of uit zet. Je hoeft immers niet na te denken over welke kleur je uit het armatuur wilt halen. Tegelijkertijd is dit ook de beperking die het bevat. Tussen deze verschillende bronnen zit wel een overlap, zo heb je armaturen die 2 soorten wit hebben; warm en koud, en die kunnen mengen. Het voordeel is dat ze verschillende kleurtemperaturen kunnen bereiken, die anders lastiger te maken zijn. De kleurtemperatuur wordt vaak in CCT weergeven. Deze schaal loopt van 1200K tot ongeveer 16000K, waarbij 1200K heel warm licht is en 16000K erg koel. Halogeenlicht wordt over het algemeen op 3200K geschaald en daglicht op 5600K.

CRI of TM30

Als we dan eenmaal de gewenste bron gekozen hebben voor onze toepassing kom je op de kwaliteitskenmerken van de bron. De ene RGB bron is nu eenmaal de andere niet. Om dit objectief te kunnen meten zijn er wat standaarden ontwikkeld, die vooral in de architectuur-sector gebruikt worden, maar ook goed toe te passen zijn op entertainment armaturen. Ik heb het over de CRI (al dat niet met R9). Deze standaard, die wordt uitgedrukt in een waarde van 0 tot 100, geeft aan hoe goed de kleurweergave is (Colour Rendering Index). Simpel gezegd, als je met een lamp op een object schijnt, hoe goed komt de daadwerkelijke kleur overeen met de werkelijkheid. CRI is dus alleen van toepassing als het armatuur op een object schijnt en een witte LED-bron heeft. De meetmethode bestaat uit 8 tinten waar op gemeten wordt, het gemiddelde daarvan geldt als de CRI waarde (Ra).

De referentie voor CRI is daglicht, wat een CRI van 100 heeft. Dus een object in daglicht heeft een perfecte kleurweergave, wat vergeleken wordt met de kleurweergave van een lichtbron op datzelfde object. Er zijn verschillende manieren om een LED-bron te meten, maar houd in de gaten dat CRI altijd vergeleken wordt met daglicht. Over het algemeen kan een CRI > 80 beschouwd worden als prima, en een CRI > 90 als erg goed. Als aanvulling op CRI wordt ook R9 gebruikt, dit is een rode tint, die bij veel bronnen waar veel rood in zit als belangrijk wordt gezien. Deze waarde telt mee in het gemiddelde van de algemene CRI, maar wordt vaak apart vermeld. De rode tint werkt bijzonder goed in het belichten van huid-tinten. Alleen daarom is het voor de theater- en entertainmentsector goed om in de gaten te houden.

De CRI-norm is ontwikkeld in de jaren 30, waardoor experts er al snel achter kwamen dat die meetmethode tekortschiet voor het correct meten van LED-bronnen. Daardoor is de TM30 methode ontwikkeld. Deze meet op meer tinten dan CRI en biedt bovendien ook een standaard voor verzadiging van de kleuren. TM30 wordt gebruikt met 2 verschillende metingen; Rf, een zelfde soort meting als CRI, maar dan uitgebreider. Hierin wordt de kleurechtheid gemeten. Daarnaast wordt de Rg gemeten, wat een gamma-index biedt, hoe hoger deze waarde hoe beter de verzadiging van kleuren. De waardes zijn ook een gemiddelde van de verschillende tinten die gemeten worden.

Lumen en Lux

Nu hebben we de juiste bron, kleurtemperatuur en de juiste kwaliteit gekozen. Nu  vinden we het wel fijn om van te voren te kunnen zien hoeveel licht er dan daadwerkelijk uit het armatuur komt, na de optiek, behuizing, etc. Daarvoor zie je vaak Lumen en Lux tussen de specificaties staan. Er is veel onduidelijkheid over deze 2 meeteenheden, maar kort door de bocht kun je het als volgt onderscheiden; Lumen is de hoeveelheid licht die de bron uitstraalt in alle richtingen, wat vaak gebruikt wordt in combinatie met de hoeveelheid vermogen van de bron. Zo wordt de efficiëntie van een bron weergegeven. Lux is de hoeveelheid licht wat geprojecteerd wordt op een oppervlakte (vaak 1 m2 ). Simpel gezegd is Lux de hoeveelheid Lumen per m2. Als voorbeeld; een bron die 1000 Lumen verlicht op 1 m2 heeft 1000 Lux, maar als diezelfde bron met 1000 Lumen een oppervlakte van 10 m2 moet verlichten, blijft er maar 100 Lux over.

En dan de praktijk…

Het is natuurlijk bijzonder fijn om je goed te kunnen oriënteren op specificaties, maar uiteindelijk in de
entertainment-, of theatersector wil je een armatuur kunnen proberen op de locatie waar het gebruikt wordt en de
manier waarop je het wilt inzetten.
Gebruik de specs die we behandeld hebben dan vooral als selectiecriteria en ga op je eigen gevoel en verstand af als
je een armatuur uitkiest.
Uiteraard kunnen wij je daarbij helpen en van advies voorzien, maar er gaat voor een lichtontwerper niets boven het
gevoel dat je een lamp aanzet en dat deze vervolgens precies het beeld geeft wat jij voor ogen had. Daar kan geen
specificatie bovenop!